TEKSTEN ADVENTSMIDDAG
HIERONDER KUNT U DE UITGESPROKEN TEKSTEN VAN DEZE MIDDAG NOG EENS RUSTIG NALEZEN:
Afgelopen zondag was het de 2e zondag van Advent. De advent is een periode van verwachting waarin christenen uitkijken naar het feest van Kerstmis. Deze periode duurt vier weken en elke week steken christenen een kaarsje aan om even stil te staan bij het mysterie van Kerstmis.
Het eerste kaarsje brandt voor het vertrouwen.
We laten ons inspireren door Maria, de jonge moeder die aandachtig wilde luisteren naar een engel die ons nieuwe toekomst kan wijzen.
Het kaarsje van de tweede week brandt voor de verbinding.
Het roept ons op om ruimte te scheppen voor eenzame buren, voor zieke mensen, voor vrienden in depressie, voor ‘ongeziene’ mensen aan de rand van de samenleving en voor jongeren in de moeilijke situaties. Geïnspireerd door Johannes de Doper, die ging voor solidariteit met alle mensen in de samenleving en ze door de doop met elkaar verbond.
De derde week, helpt het kaarsje om te groeien in geduld en hoop.
Dat wij, zoals de profeet Jesaja in tijd van de ballingschap en grote zorgen, mensen hoop geven, moed inspreken, mensen helpen vechten tegen berusting en bitterheid, mensen inspireren om vol hoop te kijken naar toekomst.
Het laatste kaarsje roept ons op, om licht te laten schijnen.
Licht in de samenleving. Licht voor medemensen in een donkere tunnel, licht voor mensen-in-onrecht veraf, licht voor mensen die nu leven in heel donkere tijd. Geïnspireerd doorJezus Christus die de Liefde predikte en vooral voorleefde.
Dat wij vanuit die Liefde ook het ‘licht’ mogen zijn voor elkaar door de sterke verbondenheid met elkaar, verbondenheid waarmee we elkaars pad verlichten of zoals Stef Bos het zingt: Geef Licht, Geef de Liefde een Gezicht.
Laten we een dronk uitbrengen op de verbondenheid en de liefde onder de mensen.
Een heel mooie middag toegewenst!
Elk jaar in de Adventstijd begon de oude man aan zijn pelgrimstocht. Dan verliet hij zijn armzalige woning aan de rand van het dorp omdat hij een sterke behoefte voelde om een teken van God te vinden. Maar dit jaar stond er een gure wind en hij vroeg zich af of hij niet te oud werd om te pelgrimeren.
Soms, als hij voor een kruisbeeld stond, dacht hij na over zijn leven, aan hoe het hem vergaan was. Hoe hij geboren was in een groot maar arm gezin en al vroeg van huis was weggegaan omdat er altijd ruzie was. Hoe hij een lief meisje had ontmoet die al snel zwanger raakte, en die bij de bevalling hun kind verloor en niet veel later zelf aan een infectie overleed. Hoe hij vanaf toen teruggetrokken leefde.
Vanmiddag ving hij een gesprek op van 2 andere pelgrims die vertelden over een jongeman, die in het dorp verderop woonde in het kleinste huisje op het plein voor de kerk. Hij ging meteen op weg en toen het begon te sneeuwen, bereikte hij het plein bij de kerk en klopte aan bij het kleinste huisje.
Een jongeman met lichtblauwe, heldere ogen deed open en keek hem vriendelijk aan. De pelgrim zei verlegen „Ik hoop dat u me dat u me misschien kunt helpen?” „Kom binnen, waar ik je mee helpen.”
Dat was nog niet zo gemakkelijk voor de oude man om onder woorden te brengen. Na aarzelen zei hij: „Ik hoop een teken van God te vinden”. „Waar zoek je Hem?” vroeg de jongeman. „Aan kruisbeelden, want daar zou ik God het eerst verwachten.” De jonge man keek hem liefdevol aan.
„Bent u soms God?” hoorde de pelgrim zichzelf zeggen en hij schrok want het was niet zijn aard om zoiets te zeggen. „Ja” zei de jongeman „Ook”. Nu was de pelgrim verward. Hoezo ook? „Net als jij” vervolgde de jongeman. De pelgrim verschoot. Wie er ook allemaal God mochten zijn, hij in elk geval niet, nee, onmogelijk.
„Luister” zei de jongeman ”de mensen zoeken God altijd buiten zichzelf, in kerken, in beelden, in gebeden. Maar God is veel dichterbij.”
„Nooit iets van gemerkt” durfde de pelgrim te antwoorden. „Nee, omdat je het niet kunt en wilt geloven. Ieder draagt een goddelijk vlam in zich, maar die is helemaal bedekt door ieders eigen kijk op de wereld. God krijgt de kans niet om zich te tonen. Alles begint met de gedachte toe te laten dat je het Licht van God in jezelf met je meedraagt, altijd, het gaat nooit verloren, zelfs niet als je sterft. Als je eenmaal het Licht in jezelf erkent, ga je het steeds vaker ook in anderen herkennen.”
Na een korte stilte zei hij „Zo, ik ga naar de kerk, het is Kerstavond. En jij kunt mee als je wilt en daarna overnacht je hier bij mij.”
Het was de pelgrim helemaal ontgaan dat het al Kerstavond was. Op zijn leeftijd kwam het niet meer op een dag. „Dadelijk in de kerk, vraag je rechtstreeks aan God om het Christuslicht in de ander te leren zien” zei de jongeman. „Hoe meer jij je erop toelegt het Licht in anderen te ontdekken, al is het nog zo klein, hoe meer de vlam in jezelf oplicht." De pelgrim zou daarna diep in zichzelf verzinken.
De volgende dag lag er een wit tapijt over de aarde. Uiteindelijk zou de pelgrim een hele poos bij de jongeman verblijven. Ze mochten elkaar. De pelgrim was een welkome hulp bij uiteenlopende werkzaamheden.
In hun gesprekken daagde de jongeman de pelgrim uit om de juiste vragen aan God te stellen. De pelgrim bemerkte dat bij het stellen van een goede, diepzinnige vraag, het antwoord zich als vanzelf bij hem aandiende, ook al kon hij dat niet onder woorden brengen.
Soms echter was hij opstandig. Wat is dit allemaal voor onzin, het licht in anderen zien? Al die mensen die onaardig tegen me zijn geweest, wat moet ik daarmee? Waarom moet mij zoveel ellende overkomen? Anderen valt het geluk in de schoot. Dan zweeg hij, soms de hele dag.
Maar daags erna pakte hij de lessen van de jongeman weer op omdat hij vanbinnen voelde, ondanks de innerlijke strijd, dat dit de juiste en de snelste weg naar rust in je hoofd is. Geen gemakkelijke weg. Het vergde kracht en moed om dingen anders te bekijken.
Hij voelde dat hij een ander aan het worden was. Van buiten hetzelfde, maar vanbinnen onderging hij een verjongingskuur. Toen de dagen weer langer werden keerde hij terug naar zijn dorp.
Vanaf die gedenkwaardige Kerstavond had de pelgrim zich erop toegelegd om met andere ogen naar de wereld te kijken. Voorbij aan de dagelijkse hebbelijkheden en onhebbelijkheden van het leven. Hij herinnerde zich de woorden van jongeman: “zolang je het Licht in de ander niet leert zien, blijf jezelf in het donker.”
In de loop der tijd zag hij meer en meer lichtkransen om mensen, zelfs bij die oude dorpsgenoten tegen wie hij vroeger grieven koesterde.
Zo liep hij door het dorp, zoals in voorgaande jaren. Niemand bemerkte iets speciaals aan hem. Maar alles waar hij naar keek baadde in steeds helderder Licht. Bomen, dieren, mensen.
Nu had hij geen enkele behoefte meer. Zelfs niet om in de Adventstijd op pelgrimstocht te gaan. Hij beleefde een vredige oude dag. Hij was een en al dankbaarheid.
Altijd als hij terugdacht aan die Kerstavond verscheen er een glimlach op zijn gezicht: die ene Kerstavond, toen hij in zijn geest opnieuw geboren werd.